Tijdens het symposium ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het Nederlands Jeugdinstituut heeft het NJI afscheid genomen van zijn bestuurder Kees Bakker. Gedurende Bakkers hele carrière was vermaatschappelijking van jeugdhulp actueel. Een mooi streven, maar het heeft zijn grenzen, onderstreepte Bakker in zijn afscheidsrede, verwijzend naar de jaren zeventig.
Begin jaren zeventig was Kees Bakker een rasechte anti-autoritaire hulpverlener. Hij deed wat hij in die tijd nodig vond, in de alternatieve jeugdhulp. De anti-autoritaire beweging was geen blijvertje, want ‘ondanks alle goede bedoelingen waren wij vaak ook niet in staat om beschadigde jongeren een alternatief te bieden.’ De beweging legde, samen met de andere ontwikkelingen in de samenleving, echter wel de kiem voor vermaatschappelijking van jeugdhulp, hoewel beleid daarvoor pas eind jaren tachtig echt van de grond kwam.
Het “zo-zo-zo-zo beginsel”
Maar toen schoten dan ook de ambulante projecten en programma’s als paddenstoelen uit de grond. Het “zo-zo-zo-zo beginsel” stond als een huis: zo kort, zo licht, zo nabij en zo tijdig mogelijk hulp bieden. Bakker liet zien dat tussen 2000 en 2010 het aandeel ambulante hulp is verviervoudigd. Maar het aantal jeugdigen dat hulp kreeg, verdubbelde in die tijd ook, en dat aantal groeit nog steeds. Bovendien daalde het aandeel jongeren in residentiële hulp en in pleegzorg niet. Ambulantisering is dus geen wondermiddel.
‘En er is meer aan de hand,’ signaleerde hij. De laatste tijd nemen het aantal crisisplaatsingen, residentiële plaatsingen en ondertoezichtstellingen weer toe. Conclusie: ‘Ik ben er niet gerust op dat de vermaatschappelijking van jeugdhulp goed doorzet.’ Draagt de decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten dan niet bij aan die gewenste vermaatschappelijking, aan de vroege, generalistische hulp aan de voorkant, vroeg Bakker zich vervolgens hardop af.
Allergie
Om maar meteen met het antwoord te komen: ‘Het gevaar van het huidige beleid is dat te zware en complexe problematiek afgeschoven wordt op de gemeenschap: op goedbedoelende vrijwilligers en hulpverleners en de “eigen kracht” van mensen. Dat is me te jaren zeventig-achtig. Ik heb sinds mijn ervaringen van toen een lichte allergie voor professionals en beleidsmakers die alleen maar praten over “in eigen kracht zetten,” “zelfredzaamheid”, et cetera, en niet verder komen dan dat. Laten we leren van het verleden. Juist voor de kwetsbaren is brede én specialistische expertise nodig en heel veel gedegen vakmanschap.’
Meer leren, minder sturen
Ook Kim Putters, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau en hoogleraar bij het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg, waarschuwde de beleidsmakers om geen al te hoge verwachtingen in te boeken ten aanzien van eigen kracht en zelfredzaamheid van burgers. ‘Dat is niet voor iedereen weggelegd. Het moet geen onrealistisch appèl worden.’
Verder gaf Putters beleidsmakers en gemeenten mee dat interventies effectief kunnen zijn zonder dat er altijd een direct causaal verband zichtbaar is tussen resultaat en interventie. ‘Pas dus op met het streven naar causaliteit,’ was de relativering. En nog een advies: ‘Gebruik de uitkomsten van monitoring niet voor sancties, maar voor verbeterafspraken. Bijvoorbeeld bij sociale wijkteams. Het gaat meer om leren dan om sturen.’
Kees Bakker wordt bij het NJI opgevolgd door Ans van der Maat
www.nji.nl