De combinatie van langer doorwerken en het verlenen van mantelzorg wringt op de werkvloer. Dat zei het NIDI bij monde van hoogleraar en onderzoeker Kène Henkens tijdens het symposium De toekomst van de informele zorg. Henkens pleitte voor meer flexibiliteit in de uitvoering van het werk en mogelijkheden voor flexibele pensionering.
Veel werkende 60-plussers verlenen mantelzorg. Zo’n 15 procent zegt dat frequent te doen en iets meer dan 40 procent geeft aan wel eens mantelzorg te geven, blijkt uit onderzoek van het NIDI (Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut). Die hulp staat echter onder druk, door de verhoging van de AOW-leeftijd, het afschaffen van mogelijkheden om vervroegd uit te treden en het stimuleringsbeleid voor participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Henkens: ‘We zien een afname van de beschikbaarheid van mantelzorg in deze leeftijdsgroep.’
Gebrek aan flexibiliteit
Hoewel een meerderheid het verlenen van mantelzorg leuk vindt, wordt het door een flinke groep tegelijkertijd als zwaar, verplichtend en/of stressvol ervaren. ‘Daarnaast gaat bij ruim 25 procent van de mantelzorgers een hoge mantelzorgstress samen met een hoge werkstress.’ En dat heeft alles te maken met een gebrek aan flexibiliteit op de werkvloer. ‘Bijna 60 procent geeft aan niet thuis te kunnen werken. Iets meer dan 50 procent heeft geen flexibele werktijden en 40 procent heeft geen mogelijkheid voor een parttime pensioen.’
Om te illustreren wat dat in de praktijk betekent, citeerde Henkens een zestigjarige basisschoolleraar uit het onderzoek. “Ik heb een dementerende partner en twee hoogbejaarde ouders. Ik hou dit niet veel langer vol.” Dit voorbeeld staat niet op zichzelf. Zijn boodschap aan de overheid is dan ook: ‘Werk aan een flexibeler pensioen. Het beleid om simpelweg in te zetten op langer doorwerken zonder enige vorm van flexibilisering, is te kort door de bocht. Je zult die groep mantelzorgende 60-plussers tegemoet moeten komen om hen te behouden voor de arbeidsmarkt.’
Sociologische verschillen
Het symposium was de opmaat voor de oratie van Alice de Boer, onderzoeker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau, waarmee zij haar ambt aanvaardde als bijzonder hoogleraar Sociale ongelijkheid en informele hulp aan de faculteit Sociale Wetenschappen van de Vrije Universiteit. Ruim vier miljoen mensen verlenen mantelzorg (SCP, 2014). ‘Vrouwen vaker dan mannen,’ aldus De Boer, ‘37 tegenover 28 procent, 35 – 64-jarigen relatief vaak, migranten relatief weinig*. Bij veel groepen groeit het aantal mantelzorgers, maar bij 65-plussers het sterkst.’
Voor de oorzaak van deze verschillen tussen groepen geeft ze drie verklaringen. ‘De eerste ligt in de noodzaak om te helpen of het kennen van iemand die hulp nodig heeft. Vrouwen kennen vaker iemand die hulp nodig heeft dan mannen en zeggen vaker aan te voelen dat iemand hulp nodig heeft. Vrouwen hebben ook grotere en meer gemengde netwerken, wat de kans op een verzoek om hulp vergroot. Ook leeftijd speelt een rol: 45 – 64-jarigen kennen vaker iemand die hulp nodig heeft.’
De tweede oorzaak heeft te maken met opvattingen over mantelzorg. ‘Bij ouderen leiden een gevoel van nodig zijn en een plichtsgevoel tot een grotere kans op het verlenen van informele hulp. En vrouwen lijken zich daartoe vaker aangesproken te voelen.’ Een derde verklaring is dat sommige mensen minder hulpbronnen hebben of meer barrières ondervinden voor het geven van hulp. ‘Ze hebben bijvoorbeeld te weinig geld of competenties, of gewoon te weinig tijd.’ Zo is uit onderzoek bekend dat mensen met veel werkuren minder vaak mantelzorg verlenen dan anderen. Overigens stijgt het percentage werkende mantelzorgers wel: met 6 procent tussen 2004 en 2014, zowel bij mannen als vrouwen.
Belastend
Wat zijn nu de gevolgen van de verschillen in het geven van informele hulp door en voor de diverse groepen? De Boer: ‘Eén op de tien geeft aan dat de mantelzorg zwaar belastend is. Dat zijn bij elkaar 400.000 volwassenen.’ Voor vrouwen geldt dat meer dan voor mannen. Ze vermoedt dat dat komt doordat vrouwen meer ‘emotion work’ doen: ze zijn meer dan mannen gericht op wensen en welzijn dan anderen, wat hen gevoelsmatig minder vrij kan maken.
Verder zijn ruim 270.000 mensen in 2014 tijdelijk of structureel minder gaan werken of gestopt met werken vanwege hun mantelzorgtaak. Jonge mantelzorgers ervaren problemen met hun opleiding. Scholieren spijbelen niet vaker maar wel langer dan hun medescholieren en studenten lopen relatief vaak studievertraging op.
Om de negatieve gevolgen van de hier besproken verschillen te verkleinen, is de inzet van veel partijen nodig. ‘Zoals werkgevers die flexibele werktijden mogelijk maken, de rijksoverheid die maatregelen als langdurig zorgverlof invoert en gemeenten die zorgen voor goede dagopvang om zo mantelzorgers te ontlasten.’ Tegelijkertijd is nog veel onderzoek nodig, want ‘wat het beste werkt bij wie, weten we nog niet. Die kennis hoopt ik de komende jaren samen met andere onderzoekspartners en instituten als Movisie en Vilans te vergaren.’
* Een mogelijke verklaring is volgens De Boer dat mensen van de eerste en soms ook de tweede generatie migranten al overleden zijn of niet in Nederland wonen. Ook kan het zo zijn dat migranten onderlinge hulp zo vanzelfsprekend vinden dat ze die niet als zodanig rapporteren in een enquête.